Sprookjes 3+4

 

Kat + MuisOnze kattenMagieWeetjesLinks

 

De Bremer stadsmuzikanten

  

In tijden dat trouw nog vanzelfsprekend was leefde er eens een man met een ezel. Jarenlang had het dier de zakken onverdroten naar de molen gedragen, maar zijn krachten verminderden en hij werd ongeschikt voor ‘t zware werk. Toen bedacht zijn meester hoe ‘t hem minder duur in de kost zou worden, maar de ezel merkte dat de wind uit de verkeerde hoek woei, hij liep weg en ging naar Bremen; daar dacht hij, kon hij wel stadsmuzikant worden.
Toen hij een poosje gelopen had, vond hij een jachthond, liggende op de weg, hijgend als één die zich moe heeft gelopen. "Nu, wat hap jij naar lucht, Pakaan?" vroeg de ezel. "Ach," zei de hond, "nu ik oud ben en elke dag minder word, en ik ook op de jacht niet veel meer waard ben, heeft mijn meester me willen doodslaan; toen ben ik weggelopen, maar waar moet ik nu de kost mee verdienen?" "Weet je wat," zei de ezel, "ik ga naar Bremen om daar stadsmuzikant te worden, ga mee en kom ook bij de muziek. Ik speel de luit en jij slaat de pauken." Dat vond de hond best, en zo gingen ze verder.

Het duurde niet lang of daar zat een kat op de weg, met een gezicht als drie dagen slecht weer. "Nu, wat zit jou dwars, arme snorrenbaard?" sprak de ezel. "Wie kan nu schik hebben, als ‘t om je hals gaat," antwoordde de kat, "omdat ik nu op jaren kom en mijn tanden stomp worden en ik liever bij de kachel zit te spinnen, dan rond te jagen naar muizen, heeft de vrouw me willen verdrinken. Nu ben ik weggelopen, maar goede raad is duur: waar moet ik heen?" "Ga jij met ons mee naar Bremen, je bent toch een goeie nachtmuzikant, daar kan je stadsmuzikant worden." Dat vond de kat best en ze liep mee.

Daar kwamen de drie weggelopen zondaars langs een hoeve en op de poort zat de huishaan en schreeuwde uit alle macht. "Je kraait dat ‘t iemand door merg en been gaat," sprak de ezel, "wat scheelt er aan?" "Ik had goed weer voorspeld," zei de haan, "omdat ‘t vandaag Onze Lieve Vrouwendag is, toen ze ‘t Kerstkindje z’n hemdje gewassen heeft en ‘t drogen wou; maar nu morgen, met de zondag, gasten komen, heeft de vrouw toch geen medelijden met me en ze wil me morgen in de soep stoppen en vanavond moet ik m’n kop laten afsnijden. Nu kraai ik maar zolang en zo hard als ik kan." "Och kom, domme Roodkop," zei de ezel, "trek liever met ons mee, wij gaan naar Bremen, iets beters dan de dood kun je overal vinden; je hebt een prachtstem en als we samen muziek gaan maken, dan zal dat prachtig klinken." De haan ging op het voorstel in, en zo togen ze alle vier samen op reis.

Maar in één dag konden ze niet naar Bremen komen, ‘s Avonds bereikten ze een bos, waar ze wilden overnachten. De ezel en de hond gingen liggen aan de voet van een grote boom, de kat ging in de takken, maar de haan vloog in de top, want dat vond hij het veiligst. Vóór hij insliep, keek hij nog éénmaal alle vier de windstreken na, en toen meende hij dat hij heel in de verte een lichtje zag branden. Hij riep zijn kameraden toe, dat er niet ver vandaar een huisje moest zijn, want hij zag licht. De ezel sprak: "Dan moeten we daar nog maar heen gaan, want dit is geen beste herberg." De hond zei: "en stuk vlees en wat been zou mij ook goed doen." Dus togen ze alle vier in de richting waar het licht vandaan kwam, en het werd helderder, en groter, en eindelijk stonden ze voor een groot rovershuis. De ezel, de grootste, ging naar ‘t raam en keek naar binnen. "Wat zie je, Grauwtje?" vroeg de haan. "Wat ik zie?" zei de ezel, "een gedekte tafel zie ik met heerlijk eten en drinken, en er zitten rovers aan en ze smullen." "Dat zou wat voor ons zijn," zei de haan. "Ja ja, waren we er maar," zei de ezel.

bremerstadsmuzikantenToen beraadslaagden de dieren, hoe ze het zouden aanleggen om de rovers weg te jagen. Eindelijk vonden ze een middel. De ezel zou met de voorpoten op de vensterbank gaan staan, de hond op de rug van de ezel, de kat bovenop de hond en de haan op de kop van de kat. Zo gezegd zo gedaan. Toen ze zo opgesteld waren, gaf de ezel ‘t teken en ze begonnen: de ezel balkte, de hond blafte, de kat miauwde en de haan kraaide; toen stortten ze zich door het venster in de kamer, zodat de ruiten kletterden. De rovers vlogen bij ‘t ontzettend geschreeuw overeind, ze dachten niet anders of er kwam een spook naar binnen, en ze vluchtten in grote angst het bos in. Nu gingen de vier reizigers aan tafel, namen de rest van de maaltijd voor lief, en aten alsof ze in geen vier weken eten zouden krijgen.

Toen de vier muzikanten klaar waren, deden ze de lichten uit en zochten ieder een geschikte slaapplaats. De ezel ging op de mest liggen, de hond achter de deur, de kat in de haard op de warme as, en de haan op de hanenbalken; ze waren heel moe van hun lange tocht en sliepen dadelijk in.

Bron: "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.

Wie is de sterkste

  

Een leeuw vroeg aan een muis: "Is er ergens op deze wijde wereld iemand sterker dan een leeuw?" "Ja", antwoordde de muis. "Jij bent erg sterk, maar er is iemand sterker dan jij." "En wie is dat?" vroeg de leeuw. "De mens, de zoon van Adam," zei de muis. "Laat me die figuur ontmoeten die mens heet," zei de leeuw. "Dan kunnen we erachter komen wie van ons de sterkste is."
De leeuw en de muis liepen tot ze bij het volgende dorp kwamen. In een nabijgelegen akker liep een man achter zijn ploeg. "Daar is een man," zei de muis.

De leeuw keek naar de magere man. "Is dat een mens?" vroeg de leeuw. "Die man is zo slap dat ik hem met één klap van mijn klauw zou kunnen doden." De leeuw liep naar de man, die bijna op de grond viel van angst toen hij het grote, harige lichaam en de enorme tanden van de leeuw zag.

"Ik wil een worstelwedstrijd," zei de leeuw, "zodat ik kan zien wie de sterkste is." De man zei tegen de leeuw: "Ik ben blij dat ik tegen je kan worstelen, maar ik heb mijn kracht niet bij me, en dan is het niet eerlijk." "Waar is je kracht?" vroeg de leeuw verwonderd. "Ik heb het thuis gelaten," zei de man. "Ga het dan halen," zei de leeuw, "want dan kunnen we een worstelwedstrijd houden." "Maar dan loop je weg," zei de man. "Nee, dat zal ik niet doen," zei de leeuw. "Ik zal hier op je wachten, maar maak het niet te lang."

De man keek bedenkelijk. "Ik denk dat het beter is," zei hij, "dat ik je vastbind om er zeker van te zijn dat je er nog bent als ik terugkom." "Ga je gang," zei de leeuw, en hij bleef rustig zitten terwijl de man hem vastbond met wat touw. Toen de leeuw niets meer kon uitrichten, nam de man zijn zweep en gaf de leeuw een flinke mep.

Toen stapte hij op zijn ezel en reed terug naar zijn dorp. De leeuw worstelde en worstelde om zich van het touw te ontdoen, maar de man had hem erg strak vastgebonden. De leeuw moest de muis roepen om hem te bevrijden.

"Maak me alsjeblieft los," smeekte hij, en zijn vriend de muis begon aan het touw te knagen met zijn scherpe tanden.
Toen de leeuw op het laatst los was, zei de muis tegen hem: "Zei ik je niet dat de mens sterker is dan jij?" De leeuw gaf een brul alleen om te laten zien wat een woest dier hij was.
"Hij heeft me niet de gelegenheid gegeven om met hem te vechten," mopperde de leeuw. "Maar ik zal wraak nemen. Dat zul je zien."

De leeuw ging op weg naar het dorp waar hij het huis van de man vond. De man keek uit het raam en toen hij de leeuw zag rende hij het dak op. De leeuw sloeg met zijn kop tegen de voordeur aan. "Ga vlug wat water koken," riep de man tegen zijn vrouw. De leeuw stootte zo hard tegen de deur aan dat deze het bijna begaf. Maar net op tijd begon het water te koken. De vrouw van de man rende met het kokende water de trap op.
"Vrouw, giet het water!" schreeuwde de man, en de vrouw gooide al het kokende water over de rug van de leeuw heen. De leeuw brulde van de pijn en rende zo snel als hij kon weg uit het dorp.

De muis zei nogmaals tegen de leeuw: "Het lijkt dat de mens toch sterker is dan jij bent." "Denk niet dat deze man al heeft gewonnen," zei de leeuw. Hij gaf een kleine brul ook omdat zijn rug nog brandde.

Een paar dagen later riep de leeuw een aantal kennissen en vrienden bij elkaar en gingen ze gezamenlijk naar het veld waar hij voor het eerst de man had gezien. Toen de man al deze leeuwen op zich af zag komen klom hij snel in de dichtst bijzijnde palmboom. Hij dacht dat hij veilig boven in de boom zat, maar stel je zijn verbazing voor toen hij zag hoe de leeuwen op elkaars rug klommen zodat ze hem in de top van de boom konden bereiken.

De leeuw die onderop stond en die alle anderen droeg, was dezelfde leeuw die het kokende water over zich heen had gekregen.Toen de leeuwen boven op elkaar klommen en hem bijna hadden bereikt, riep de man zo hard als hij kon: "Vrouw, gooi het water!".
De leeuw die onderop stond herinnerde zich deze woorden van de laatste keer en hij probeerde onmiddellijk weg te rennen. Alle andere leeuwen vielen naar beneden en zij renden ook weg zo snel als ze konden.

Nu moest de leeuw wel toegeven dat de mens, op zijn manier, de sterkste was.

 
Bron: "Animal Tales from the Arab World" van Denys Johnson-Davies, Hoopoebooks 13 Rashdanstreet, Missaha Squara Dokki, Cairo. Vertaald door Karin Bruggert (Stichting Beleven Nijmegen).


Kat + MuisOnze kattenMagieWeetjesLinks

 

Copyright(c) 2004-2018. All rights reserved.