|
Eens, heel lang geleden, werd het Duitse stadje
Hamelen overvallen door horden ratten. Niemand had deze soort ooit gezien en
niemand zal die ooit weer zien. Het waren grote zwarte monsters. Ze waren zo
brutaal dat ze midden overdag over de straat renden. Ze zwermden de huizen
binnen, zodat de mensen op het laatst geen vin meer konden verroeren zonder er
een aan te raken. Als de bewoners zich 's morgens aankleedden, vonden ze
overal ratten, zelfs in hun broeken en onderrokken, in hun zakken en schoenen.
Als ze iets wilden gaan eten, had de vraatzuchtige bende alles al weggesleept
van de kelder tot de zolder. 's Nachts was het nog erger. De lichten waren nog
niet uit of die onvermoeibare knagers gingen aan het werk. Ze zochten en
snuffelden langs het plafond, over de vloer, in de kasten en bij de deuren. Ze
waren overal. Ze maakten zo'n lawaai met hun geknabbel en geknaag dat zelfs een
dove nog geen uur rust had. Katten noch honden, vergif noch vallen, gebeden
noch kaarsen voor alle heiligen hielpen iets. Hoe meer ratten men doodde des te
meer kwamen er bij.
Maar eens, op een vrijdag, kwam er een man met een
vreemd gezicht in de stad aan. Hij speelde op een fluit en zong telkens weer dit
liedje:
Wie leert ziet gewis ... Wie of dit is: De rattenvanger. Het was
een lange, lompe kerel, dor en bruinverbrand, met een kromme neus, een snor als
een rattestaart en twee grote gele, spottende steekogen. Hij droeg een grote
vilten hoed met een rode haneveer, een groen jasje met een leren riem en een
oranje broek. Zijn voeten staken in sandalen. Die had hij vastgemaakt met
kruisbanden, zoals zigeuners dat doen. Je kunt hem zo nog zien op een
gebrandschilderd raam in de kathedraal van Hamelen.
Op het grote
marktplein voor het stadhuis bleef de man staan. Hij draaide zijn rug naar de
kerk terwijl hij door bleef zingen:
Wie leert ziet gewis ... Wie of dit is: De rattenvanger. De
gemeenteraad was juist bijeen om nog eens te praten over deze Egyptische plaag,
waar niemand de stad van kon verlossen. De vreemdeling liet de raadsleden weten
dat hij hen van alle ratten zou bevrijden. Hij zou dat doen vóór de nacht viel.
Maar ze moesten hem er wel goed voor betalen. "Hij is een tovenaar!"
riepen de burgers uit één mond. "We moeten voor hem oppassen." De
burgemeester stelde hen gerust. Hij zei: "Tovenaar of niet, als deze fluitspeler
de waarheid spreekt, dan heeft hij dit afschuwelijke ongedierte op ons
afgestuurd. En nu wil hij ons er voor goed geld weer van afhelpen. Goed dan, wij
moeten leren de duivel met zijn eigen wapens te verslaan. Laat het maar aan mij
over." De burgers vonden hun burgemeester een schrandere man en ze
zeiden dus tegen elkaar: "Laat het maar aan hem over."
En de vreemdeling
werd bij hen gebracht. "Vóór de nacht," zei hij, "zal ik alle ratten van Hamelen
hebben weggejaagd, als u me slechts een schelling per kop betaalt. "Een
schelling per kop?" jammerden de raadsleden. "Dat komt op miljoenen daalders!"
De burgemeester haalde alleen zijn schouders op en zei tegen de vreemdeling:
"Afgesproken! Voor de ratten zal een schelling per kop betaald worden, zoals u
vraagt." De fluitspeler zei dat hij diezelfde avond nog zou beginnen, zo
gauw de maan opging.Hij zei ook nog dat de inwoners rond die tijd niet op straat
mochten komen. Ze mochten alleen van achter hun
ramen toekijken. Het zou een prachtig gezicht worden.
Toen de andere inwoners van Hamelen van de afspraak hoorden, riepen ook
zij uit: "Een schelling per kop! Dat zal ons een hoop geld kosten!"
"Laat het aan de burgemeester over," zeiden de raadsleden, terwijl ze
elkaar veelbetekenend aankeken. En de brave mensen van Hamelen herhaalden: "Laat
het aan de burgemeester over."
Tegen de avond verscheen de fluitspeler
weer op het marktplein. Net als de eerste keer ging hij met zijn rug naar de
kerk staan. Op het moment dat de maan boven de horizon uitkwam, weerklonk de
fluit: Trarira, trari! Eerst was het een slepend, strelend geluid. Toen
werd het steeds krachtiger en dringender en het klonk zo helder en luid dat het
tot in de verste stegen en schuilhoeken van de stad te horen was. Al gauw kwamen
de ratten naar buiten. Ze kwamen uit de kelders, van de vliering, van onder de
meubels, uit alle hoeken en gaten van de huizen. Ze zochten naar de voordeur,
stortten zich de straat op en - trip, trip, trip - begonnen in lange rijen naar
de voorkant van het stadhuis te rennen. Grote golven bedekten de straten, zo
dicht opeen liepen ze. Het leek wel een overstroming. Toen het plein
helemaal vol was, draaide de fluitspeler zich om en ging, nog steeds luid
spelend, naar de rivier die langs de stadsmuren van Hamelen stroomt.
Daar aangekomen keek hij om; de ratten kwamen achter hem aan. "Hup!
Hup!" riep hij, terwijl hij met zijn vinger naar het midden van de stroom wees.
Daar klokte het water rond en werd omlaag gezogen als in een trechter. En hup,
hup, zonder te aarzelen maakten de ratten de sprong, zwommen lijnrecht naar de
trechter, doken er voorover in en verdwenen. Het plonzen ging zo zonder
ophouden door tot middernacht. Tenslotte kwam er een grote rat aan, wit van
ouderdom. Hij had zich met moeite voortgesleept en hield nu stil op de oever.
Het was de koning van de troep.
"Zijn ze er allemaal, Vriend Withaar?"
vroeg de speler. "Ze zijn er allemaal," antwoordde de witte rat. "En met z'n
hoevelen waren jullie?" "Met negenhonderdnegentigduizend,
negenhonderdnegenennegentig." "Goed geteld?" "Goed geteld!"
"Ga dan en voeg u bij hen, oude koning, en tot ziens." En de oude witte
rat sprong op zijn beurt in de rivier, zwom naar de draaikolk en verdween.
Toen de fluitspeler zo zijn opdracht had uitgevoerd, ging hij naar bed
in de herberg. En voor het eerst in maanden sliepen de inwoners van Hamelen die
nacht rustig.
De volgende morgen om negen uur verscheen de fluitspeler
op het stadhuis, waar de raad op hem wachtte. "Al uw ratten zijn
gisteren in de rivier gesprongen," zei hij tegen de raadsleden, "en ik sta er
voor in dat er geen enkele terug zal komen naar de stad. Er waren er
negenhonderdnegentigduizend, negenhonderd en negenennegentig, tegen een
schelling per kop. Reken dat eens uit!" "Laten we eerst de koppen tellen. Een schelling per kop is een kop per schelling. Waar zijn de koppen?"
De rattenvanger had deze gemene tegenzet niet verwacht. Hij werd bleek
van woede en zijn ogen schoten vuur. "De koppen!" schreeuwde hij. "Als
jullie daar prijs op stellen, ga ze dan zoeken in de rivier!"
"Zo?"
hernam de burgemeester, "dus u weigert de voorwaarden van de overeenkomst na te
komen? Dan zouden wij van onze kant elke betaling kunnen weigeren. Maar u bent
ons van nut geweest en daarom zullen wij u niet laten gaan zonder een beloning."
Met deze woorden bood hij hem vijftig daalders aan.
"Houdt uw beloning
maar zelf," antwoordde de fluitspeler trots. "Als u mij niet betaalt, zal ik
door uw kinderen betaald worden." Hierop trok hij zijn hoed over zijn ogen, liep
haastig het stadhuis uit en verliet de stad zonder tegen een sterveling iets te
zeggen. Toen de bevolking van Hamelen hoorde hoe de zaak afgelopen was,
wreven ze zich in de handen en lachten. Dat de fluitspeler er zo slecht was
afgekomen, vonden ze helemaal niet erg. "Die is in zijn eigen kuil gevallen,"
zeiden ze. Maar waar ze het hardst om moesten lachen, was zijn dreigement, dat
hij zich door hun kinderen zou laten betalen. Ha! Ha! Zulke schuldeisers zouden
ze hun hele verdere leven wel willen hebben.
De volgende dag, een
zondag, gingen ze opgewekt naar de kerk. Ze waren blij dat ze na afloop
eindelijk eens iets lekkers zouden kunnen eten, waar de ratten niet aan hadden
gezeten. Ze waren helemaal niet voorbereid op het verschrikkelijke, dat hun
wachtte toen ze thuiskwamen: nergens kinderen! Ze waren allemaal verdwenen!
"Onze kinderen! Waar zijn onze arme kinderen?" was de kreet die spoedig
in alle straten te horen was.
Toen kwamen drie kleine jongens jammerend
en schreiend door de oostelijke stadspoort, en dit verhaal kwam eruit:
Toen de ouders in de kerk zaten, klonk er wonderlijk mooie muziek in de
straten. Aangetrokken door de betoverende klanken waren alle jongens en meisjes
die thuis gelaten waren al gauw naar het grote marktplein gegaan. Daar vonden ze
de rattenvanger die op zijn fluit speelde. Toen de vreemdeling wegging, waren ze
hem gevolgd. Dravend, zingend en dansend op de tonen van de muziek waren ze
meegelopen tot aan de voet van de berg, die je ziet als je Hamelen binnenkomt.
Toen ze bij de berg kwamen, ging deze open. De speler was met hen naar binnen
gegaan. Toen sloot de berg zich weer.
Alleen de drie kleinen die het
avontuur vertelden, waren als door een wonder buiten gebleven. De een was
kreupel en kon niet hard genoeg lopen. De tweede was zo vlug het huis uitgerend
dat hij maar één schoen aan had. Hij had zich aan een grote steen gestoten en
kon bijna niet voort. De derde was op tijd gekomen, maar toen hij zich haastte
om naar binnen te gaan, was hij zo hard tegen de wand van de berg gebotst dat
hij achterover gevallen was. Op dat moment was de berg achter zijn vriendjes
dicht gegaan.
Toen de ouders dit hoorden, gingen ze nog harder jammeren.
Ze holden met pieken en houwelen naar de berg en zochten tot de avond naar de
opening waardoor hun kinderen verdwenen waren. Tevergeefs. Toen de nacht viel,
keerden ze tenslotte radeloos naar Hamelen terug.
Maar het ongelukkigst
voelde zich de burgemeester die met de speler had onderhandeld. Hij had drie
zoons en twee dochters verloren. Tot overmaat van ramp overstelpten de inwoners
van Hamelen hem met verwijten. Ze vergaten daarbij dat ze het de dag tevoren met
hem eens waren geweest.
Wat was er met die ongelukkige kinderen gebeurd?
De ouders bleven hopen dat ze niet dood waren en dat de rattenvanger, die
stellig uit de berg gekomen was, hen meegenomen had naar zijn eigen land. Daarom
lieten ze nog jarenlang in verschillende landen naar hen zoeken. Maar niemand
vond ooit een spoor van de arme kinderen.
Pas veel later hoorde men er
weer iets over. Ongeveer honderdvijftig jaar na de droevige gebeurtenis,
toen er geen vader, moeder, broer of zuster uit die tijd meer over was, kwamen
er op een avond enkele kooplieden uit Bremen in Hamelen aan. Ze waren uit het
oosten op weg naar huis. Ze vroegen de gemeenteraad te spreken. Ze vertelden dat
ze op de doortocht door Roemenië in een bergachtige streek geweest waren. Het
heette daar Transsylvanië. De bewoners spraken alleen maar Duits, terwijl
iedereen rondom hen Roemeens sprak. Deze mensen hadden verklaard dat ze uit
Duitsland kwamen, maar dat ze niet wisten hoe ze in dit vreemde land waren
terechtgekomen. "Welnu," zeiden de Bremer kooplieden, "deze Duitsers
moeten de nakomelingen zijn van de verloren kinderen van Hamelen." De
bevolking van Hamelen twijfelde daar niet aan. En sindsdien zijn ze ervan
overtuigd dat de Transsylvaniërs van Roemenië hun landgenoten zijn, van wie de
voorouders als kinderen uit Hamelen zijn weggevoerd door de fluitspeler. Er zijn
een heleboel dingen op de wereld die moeilijker te geloven zijn dan
dit. Bron: "Sprookjesboek, 60 sprookjes en volksverhalen" samengesteld door de
redacteuren van Reader's Digest. The Reader's Digest, Amsterdam, 1988.
Zie ook: http://www.hamelen.tv/
|